>> English version below
Deze tekst speelt zich af in het huidige Vogelenzangpark, vroeger de tuin van de directeurswoning naast de textielfabriek Firma Voortman.
Winterlicht valt naar binnen door de hoge ramen. Achter de bleke stralen vermoedt het meisje krokussen en lenteklokjes. Ze voelt het in haar beenderen, in de wind die daarnet minder hard in haar wangen en handen beet dan gisteren: ook al is het nog steeds donker wanneer ze ’s ochtends vroeg naar de fabriek wandelt, is de lente niet veraf. Eerst zullen de narcissen komen en daarna de rode, wilde rozen.
Rose is haar naam. In haar komen lange lijnen samen van vrouwen net als zij. Vlas en katoenvezels sponnen zij tot draden door de tijd: van het bevroren slijk van de akkers tot de aardewerken tegels van de fabrieksvloer; van de lange winteravonden in zwak kaarslicht tussen de schapen en de kippen, voorovergebogen over het spinrok, tot de eindeloze dagen in deze dreunende hal aan de rijen mule jennies die de vezels mechanisch rekken en torsen tot draad. Tussen honderden, duizenden meisjes en vrouwen net als zij, geweven van precies hetzelfde garen als zij, in datzelfde web verstrikt…
Achter het koude, beslagen glas glimt het grote huis, waar de directeur woont. Daarachter ligt zijn tuin. De strakgespannen draden, draaiende raderen, wielen en bobijnen snijden haar blikveld aan stukken. Het landschap valt uiteen in splinters, scherven groen en bruin—de vijver, de perken en het gras, de kale skeletten van de bomen, nu nog zonder bladeren of nesten…
Heen en weer, heen en weer, heen en weer. Het draaien en rollen en draaien van de vezels. Ze droomt van een tapijt dat zo dik en zo zacht is dat ze er nauwelijks op kan lopen. Ze probeert haar blik te focussen op de tollende bobijnen, op de witte lijnen van het garen. Er schuift steeds weer een waas over. Het beeld vermenigvuldigt zich. Begint te dansen. Iets glinstert in het metalen raamwerk van de machine. Het is niet het wit van het katoen maar een paarse gloed, een schijnsel dat feller wordt, heller dan de winterzon achter het glas, zo geconcentreerd dat het bijna tastbaar lijkt—een stof die ze kan aanraken en in haar hand houden, een dikke, traag druipende vloeistof met de kleur van krokussen, een substantie die zich ontvouwt tot de opening in de wereld zo groot is als de machine. Een tunnel van pulserend paars licht, omlijst door het ruwe mechanische metaal. Rose voelt het aan zich trekken. Ze weerstaat niet. De gloed voelt warm en pluizig aan. Zo heeft ze zich altijd ingebeeld dat het zou voelen om zich te wikkelen in een wolk die de hele dag vlak onder de zon heeft gezweefd, de wolk te dragen als een jurk van mollige witte vlokken… In die sluier van watten smelt de spanning uit haar spieren weg. Ze geeft zich over aan die zachte maar dwingende kracht. Laat zich in de tunnel trekken.
Ze zweeft in dat paarse licht en weegt niets, minder nog dan een pluis katoen, minder dan een veertje van de grijze duiven op het dak en de vensterbanken van de fabriek. Elke notie van richting of tijd is verdampt. Er is geen boven of beneden. Seconden kunnen verstreken zijn of uren, of vele lange jaren. Die categorieën lijken in ieder geval niet van toepassing op dit kolken en wervelen, op dit stromen en vloeien. Liet ze zich ooit dicteren door de klok? Ze kan het zich nauwelijks nog voorstellen. Tijd is een kneedbare massa die om haar heen danst, die in haar handen van gedaante verandert.
Wanneer ze landt is het niet op steen, niet op harde tegels, niet op bevroren aarde. Haar voeten veren mee met een weelderig bed van mos, glinsterend in alle tinten groen en rood. Het paars lost op in het daglicht. Achter een hoge muur ziet ze heel klein de schoorsteen van de fabriek. De rookwolken zwart tegen de helblauwe lucht, maar te ver om haar te raken. De lentezon naait de scherven aaneen tot een tuin. Het is niet de tuin zoals ze hem zag wanneer het ritme van de machine haar tegen het raam dwong. Ook niet de tuin zoals ze hem daarna droomde, rillend in haar klamme bed. De planten zijn uit hun perken gebroken en overwoekeren de paden. Massa’s bloemen buitelen over elkaar heen. Overal bloeien wilde rode rozen, krioelen kleine dieren met kraaltjesogen tussen welige varens en frambozenstruiken. Oceanen van gras en aromatische kruiden strekken zich uit zover ze kan zien.
Ze veegt het zweet van haar voorhoofd en knoopt zich uit de jurk die haar huid rauw schuurt. Nergens vindt ze aan de tuin een einde, voorbij iedere boord of grens ontdekt ze weer een nieuw gebied dat ze zelfs in haar dromen niet had kunnen bedenken… Hier staat een bos van mangobomen, ze bijt in het sappige vruchtvlees, sluit haar ogen en opent ze in een woestijn van zachte duinen, met zand als parelmoer. Daar groeien cacti dubbel zo groot als zij, stekels zo lang als haar hand, en daarachter, aan het water, palmbomen met trossen kokosnoten… Ze loopt langs de vijver die ze alleen kent van achter beregend glas en die nu geen vijver meer is, zelfs geen meer. Het golven en deinen gaat door tot de horizon en ver daarbuiten, een kristalheldere turquoise zee met felgekleurde vissen—vinnen als sluiers van ragfijn weefsel—grote krabben, roze dolfijnen, lumineuze wezens van de diepte…
Het gebied ligt op geen enkele kaart en is niet gebonden aan vaste coördinaten.
Toch is het echt. Ze voelt het zand onder haar blote voeten, proeft het zoete sap op haar tong. Ze voelt haar hart het bloed naar haar organen pompen.
Rond de tuin stonden eens hoge muren die hem afschermden van mensen zoals zij, van het stof en de honger, van de stijve gebroken lichamen die wilden rusten in het zachte gras. Nu lijkt de afscheiding op een bijenkorf: vol gaten waar de tunnels opengaan, zoet paars licht druipend op het mos—honderden portalen en ze blijven verschijnen, tot de muur meer opening is dan steen, de fabriek leegloopt in de tuin, in de schaduw van de mangobomen.
De muren smelten weg als honing.
Dominique De Groen (1991) is schrijver en beeldend kunstenaar. Bij het balanseer publiceerde ze de dichtbundels Shop Girl (2017), Sticky Drama (2019), Offerlam (2020) en Slangen (2022), die o.a. werden bekroond met de Frans Vogel Poëzieprijs 2019, de publieksprijs van de FintroPrijs 2021 en de Jan Campertprijs 2022. Haar gedichten, fictie, en essays verschenen in diverse tijdschriften, zowel on- als offline.