Wie kent het verhaal van de Gentse drie torens? Nee, ik heb het niet over die protserige, opgetutte ijdeltuiten in het middeleeuwse stadscentrum waar je je voor een slappe toeristenwafel op risico van eigen leven een weg moet zien te banen langs tientallen vlijmscherpe selfiesticks en op slachtoffers beluste vrijgezellenfeesten van straalbezopen Club Brugge-supporters die zich de laatste vijf hersencellen uit het lijf schreeuwen vanop een zigzaggende bierfiets. De torens waar ik het over heb, de èchte drie torens, liggen in het industriële noorden van Gent. Je zult er geen toeristen tegenkomen, tenzij ze zich van tramhalte vergist hebben of het een geheel ander soort dag-trippers betreft. Ik heb het over die rauwe, tot op de uit staal, beton en asbest vervaardigde draad versleten Stalin-torens van zeventien verdiepingen. Buildings waar je niet naast kan kijken, hoewel de meeste passanten dat wel proberen omdat ze die architecturale misbaksels een schandvlek vinden op hun geliefkoosde stad.
Omwille van die reden worden ze ook wel de Onzichtbare Torens genoemd. Het is waar de Onzichtbaren wonen – een arme gemeenschap van vele honderden zielen, die zich hier verzameld hebben vanuit alle hoeken van de wereld. Hier moeten ze het met een appel en een ei zien te rooien op een bijzonder kleine oppervlakte. Het is echter niet alleen kommer en kwel – de Onzichtbaren proberen veel te maken uit weinig. Ze zijn kranig, weerbaar, vindingrijk, en staan tot ver buiten de stadsmuren bekend om hun solidariteit en goede humeur. Vooral dat laatste is vrij opvallend gezien de omstandigheden, maar zeker geen toeval. De Onzichtbaren herbergen namelijk een groot geheim, en geen enkele buitenstaander is er ooit in geslaagd om dat te ontfutselen. Althans, dat was toch het geval tot nog niet zo heel lang geleden.
Benjamin – uitgesproken als “Bain Jamain” – van de Casteele was op dat moment de rijkste persoon van Gent en omstreken. Waarschijnlijk was hij ook de meest onuitstaanbare, al was hij nog maar zesentwintig. Vanuit de hypermoderne wolkenkrabber die hij met de winsten van zijn farmabedrijf had laten bouwen, keek hij neer op alles dat geen tien cijfertjes voor de komma op de bankrekening had staan. Van een privéjet met een ingebouwd padelveld tot een huishoudelijke staf van 71 man waarvan vier chefs met een Michelinster en een ploeg Siberische palankijndragers – hij had het allemaal. Er was slechts één ding dat Benjamin maar niet leek te kunnen vinden – geluk. Hij was al naar elk land van de wereld gevlogen, maar nergens vond hij het recept voor het ultieme geluksgevoel. Omdat hij stilaan radeloos werd, en het hem evenmin was ontgaan dat het lompenproletariaat uit die gure Torens altijd vrolijk leek, besloot hij al zijn moed bijeen te rapen, en zich in het hol van de leeuw te begeven. Hij nam een diepe zucht, beklom met loodzware voeten de trap van zijn helikopterplatform, en stapte in zijn Augusta 109. Op naar het land van de Onzichtbaren, dat gepeupel waar hij al zijn hele leven een hekel aan had.
Het is een donkere, regenachtige dag in het voorjaar als Benjamin zijn gevaarte parkeert aan de Onzichtbare Torens. Het is twee uur in de namiddag, dus de meeste bewoners zijn gaan werken of op school, op een bende hangsenioren na die gezellig aan het keuvelen zijn rond hun getunede rollators in de inkomhal van de eerste building. Benjamin twijfelt geen seconde, zet zijn FFP2-masker op, en stapt op hen af.
“Dag mensen, zou ik iets mogen vragen?”
“Natuurlaak maan manneke, azu een schuun ventse gelaakte gaa, zeg het ne kier maane joengne.”
“Wel, ik heb gehoord dat jullie een groot geheim bewaren en…”
De senioren laten Benjamin niet uitspreken. Vier van de vijf hangouderen voelen aan hun theewater dat er iets niet klopt, klampen zich vast aan hun rollators en verdwijnen als de wiedeweerga in de liften van het gebouw. Enkel Lucien is overgebleven. Lucien hoort niet zo goed en begint ook zwaar te dementeren, waardoor hij niet beseft wat er gebeurt. Benjamin heeft door dat Lucien een makkelijk slachtoffer is, en besluit zijn beste manipulatietechnieken in te zetten.
“Meneer”, zegt hij met luide stem, “ik ben van de verzekeringsmaatschappij Geldklopperij Assurances, en wij zijn gespecialiseerd in het bewaren van geheimen. Overal ter wereld gaan wij op zoek naar kostbare geheimen, om het voortbestaan ervan te garanderen, en ervoor te zorgen dat ze nooit bij verkeerde personen terechtkomen.”
“Awel, da vinnekik nui een schuune geste sie. Al joar en dag proberen ze hier ons geheim af te troggelen. Wacht, we goame dat hier rap ne kier arrangeren.”
Lucien stelt zich langzaam recht, en wenkt Benjamin om hem te volgen. Ze stappen in een lift die ruikt naar hondenpoep, zweetvoeten en opgedroogd braaksel. De wanden staan vol graffiti. Lucien haalt twee kaartjes uit zijn broekzak ter grootte van een bankpas. “Kaak, dat blauw kaartje dient gewoon om de lift te kunnen pakken naar uw appartement. Niks speciaals. Maar als ge dat gouden kaartje scant, verandert de lift in een portaal die u naar een parallelle wereld brengt. Zo simpel is’t, vriendschap.”
Lucien neemt het gouden kaartje en houdt het tegen de scanner naast de bedieningsknoppen. De lift begint te trillen, de lichten gaan uit. Benjamin kan zijn ogen niet geloven – hoe is dit zo makkelijk kunnen gaan?
De lift valt stil, de deuren openen zich. Een verblindend licht priemt doorheen de opening.
“Welkom in ons sportparadijs”, zegt Julien. “Dit is een wereld die de Onzichtbare kinderen hebben gemaakt, de droomplek die ze voor zichzelf en alle andere bewoners hebben geconstrueerd.”
Benjamin weet niet wat hij ziet: Sportterreinen zo ver als het oog reikt, een rolschaatsdisco, prachtige basketbalvelden, een atletiekpiste, een hypermodern fitnesscentrum, een wellnesscomplex, een supersonisch waterpretpark, een olympisch skatepark, een racebaan waar elke bewoner een gepersonaliseerde Bugatti of Ferrari heeft, en een hoogtechnologisch gaming center. In de verte ziet hij ook een gigantisch gebouw opdoemen, van waaruit veel lawaai lijkt te komen.
“Dat is ons voetbalstadion”, merkt Lucien op. “Wacht, ik zal u meepakken, ni verschieten hé.”
Aangekomen in het stadion, ziet Benjamin een mensenzee van Onzichtbaren. Op het veld is een wedstrijd gaande met de bekendste spelers ter wereld: Messi, Ronaldo, Maradona, Zidane, Mbappe, Roberto Carlos, Ronaldinho, alle vedetten van de voetbalwereld van de afgelopen dertig jaar zijn aanwezig, en in topvorm. Om de supporters te entertainen is er niet alleen een ultramodern licht- en geluidspektakel bezig, elk zitje in het stadion heeft eveneens een paar vernuftige knopjes. Er is een knopje voor frisdranken, een knopje voor lahmacun, eentje voor Oreo’s en een voor snoepjes. Benjamin drukt op het knopje van de lahmacun, waardoor een ingenieus robotbuizensysteem automatisch in werking treedt – binnen de dertig seconden krijgt hij een lekker warme, heerlijk ruikende lahmacun met looksaus, samoeraï en verse groenten in zijn handen gekatapulteerd. De mensen zijn extatisch. De zon schijnt. Is dit dan het ultieme geluk?
Niet voor Benjamin. Hoewel hij stiekem onder de indruk is van wat hij net heeft aanschouwd, vraagt hij aan Lucien of ze kunnen vertrekken: “Ik denk dat ik hier genoeg gezien heb om de juiste inschatting te maken voor jullie polis. Gaan we naar de volgende toren?”
Lucien knikt verbaasd, maar stemt gewillig in. “Gien probleem maane moat, wacht moar, g’he’t nog niks gezien.”
Het tweetal staat terug beneden, en wandelt richting de middelste toren. Ook hier volgt dezelfde procedure – Lucien neemt zijn gouden kaartje, en flitst hen naar de volgende wereld.
Welkom in Genterife, staat er op de flitsende lichtkrant die verschijnt bij het openen van de liftdeuren. Het is een tropisch beach resort met een helderblauwe zee, villa’s, hotels, souvenirshops, tapasbars en pizzeria’s, grote palmbomen met bananen en kokosnoten, gratis shoppingcentra, een chihuahua-café, catamarans en pedalo’s, kermissen en speeltuinen, mocktails à volonté, een zeeglijbaan van vier kilometer hoog, een diamanten limousine die je overal heen brengt, een constante temperatuur van 28° en een All You Can Eat-hamburgertent waar je een gratis maagverkleining krijgt als je spaarkaart vol is. In de verte ligt een bergketen met besneeuwde toppen waar mensen aan het snowboarden zijn, en aan de voet daarvan woekert een regenwoud waar enkel fluffy dieren te vinden zijn zoals baby koala’s en capybaras.
Benjamin begint stilaan te snappen waarom hier zoveel euforie in de lucht hangt, maar zelf heeft hij nog niet de ultieme trigger gevonden voor zijn geluk. “Ik kan hier ook naartoe vliegen met mijn privéjet”, denkt hij bij zichzelf, terwijl hij een lichte teleurstelling voelt opkomen. Hij keert terug naar de lift, waar Lucien hem zou opwachten, maar ziet dat de brave man in slaap is gevallen. Benjamin zou Benjamin niet zijn als er hem geen duivels plan te binnen zou schieten. Hij steelt de gouden kaart van Lucien, en gaat op eigen houtje naar de laatste Onzichtbare Toren, hopend dat hij daar zijn antwoord zal krijgen.
De deuren van de derde Torenlift gaan open. Als Benjamin uitstapt, ziet hij geen tropisch paradijs, geen voetbalstadion, geen feestende Onzichtbaren. Hij lijkt op een steriel, granieten eiland te zijn beland. Er staat geen grassprietje, het enige dat hij ziet is alweer een appartementsblok in de verte, waar slechts één raam in zit. Uit het raam schijnt een felle gloed, dus hij besluit erheen te stappen. Eens aangekomen, ziet hij een verschrikkelijk lelijk, gigantisch dier liggen aan de ingang. Het lijkt wel een kruising tussen een draak, een varken en een blobvis. Het beest ligt te slapen, zo lijkt.
“Dit gedrocht is het enige dat mij tegenhoudt om het ware geluk te vinden. Ik moet deze toren hoe dan ook binnenraken”, denkt Benjamin bij zichzelf. Hij aarzelt geen seconde, haalt zijn zakmes uit zijn binnenzak, en wendt zich tot het monster. Een makkie, dit heeft hij in Call of Duty al duizenden keren gedaan. Zonder te verpinken sluipt hij tot op tien centimeter van het beest, en als een bezetene steekt hij zijn dolk herhaaldelijk in het nietsvermoedende wezen. Een doodskreet weerklinkt, het dier probeert met een laatste stuiptrekking op te staan, om dan met een gigantische dreun terug op de grond te vallen. Het wordt muisstil, zelfs de wind houdt de adem in.
Benjamin loopt het flatgebouw binnen, en gaat naar boven, op zoek naar het felle licht. Wanneer hij de flat heeft gevonden en de deur opendoet, ziet hij een lege ruimte. Tot zijn verrassing is de kamer pikdonker, met uitzondering van een smalle lichtstraal die naar een briefje op de muur schijnt:
“Proficiat, als je dit leest, wil dat zeggen dat je met Amedee hebt kennisgemaakt. Amedee is onze beschermengel, onze vriend, onze leraar, onze zielsgenoot, de lijm die ons samenhoudt, de sleutel tot ons geluk. Hij is de verpersoonlijking van verbondenheid, vrede, liefde, en vriendschap. Behandel Amedee volgens de gouden regel van het leven, namelijk zoals je zelf behandeld wilt worden. Geef de liefde die je wilt krijgen, en het ware geluk zal jouw kant op komen. Welkom bij de Onzichtbaren.”
Een luide kraak weerklinkt. Het gebouw begint te trillen. De grond onder de voeten van Benjamin scheurt open. De Onzichtbare Torens storten in, en Benjamin wordt bedolven onder het puin. Hij is gewond maar nog bij bewustzijn. Kracht om te schreeuwen heeft hij niet meer, het lijkt alsof al zijn zintuigen zijn uitgeschakeld.
Vele uren verstrijken, tot hij plots een paar armen aan zich voelt trekken. Voor hij goed en wel beseft wat er gebeurt, staat hij terug met beide voeten op de begane grond, en merkt hij dat hij bevrijd is door de Onzichtbaren die hem nu massaal omringen. Alle torenbewoners bleven ongedeerd dankzij een een vliegende hulpboot die hen redde op het moment van de instorting. Ze staren Benjamin aan in stilte. Hij breekt en zakt ineen, de tranen rollen onophoudelijk langs zijn wangen. Hij beseft niet alleen wat hij heeft aangericht, voor het eerst dringt de ware betekenis van het briefje tot hem door. Er rest hem nog maar één ding. Hij laat nieuwe torens met portalen bouwen, en schenkt de rest van zijn fortuin aan de Onzichtbaren. Benjamin heet vandaag niet langer Benjamin, zijn naam is Amedee en hij woont in de derde toren.
Fatih De Vos is Gentenaar, rapper en socioloog.